In Nieuws

In de Belastingplannen voor 2018 stelt demissionair staatssecretaris Wiebes van Financiën voor om in de Successiewet te bepalen wanneer een vermogensverschuiving tussen echtgenoten leidt tot schenkbelasting. Die regeling is niet alleen nodeloos ingewikkeld, maar ook nog eens gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. De staatssecretaris tracht een niet bestaand probleem op te lossen en dat maakt het voorstel in feite overbodig.

Grenzen

In de Successiewet wordt vastgelegd in welke gevallen het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden leidt tot verschuldigdheid van schenkbelasting. Volgens de staatssecretaris is dat nu namelijk niet altijd even duidelijk. Uitgangspunt is dat wanneer echtgenoten hun vermogens samenvoegen in de huwelijksgemeenschap met als resultaat een meer gelijke gerechtigdheid (50:50) tot het totale vermogen van beiden, er geen sprake is van een schenking. Verkrijgt de minstvermogende door een vermogensverschuiving echter meer dan 50% van het totale vermogen van beide echtgenoten, dan is dat meerdere belast met schenk-of erfbelasting. Krijgt de meestvermogende er vermogen bij, dan is dat meerdere eveneens belast met schenk-of erfbelasting.

Onduidelijkheid ontbreekt

Merkwaardig genoeg wil de staatssecretaris met zijn voorstel duidelijkheid verschaffen, voor iets wat al duidelijk is sinds het arrest van 28 januari 1959 waarnaar ook wordt verwezen in de bijbehorende artikelsgewijze toelichting. “Het is helemaal niet onduidelijk wanneer het aangaan van een huwelijksgemeenschap kwalificeert als schenking”, zegt Reinier Kooiman, werkzaam als docent belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam. “Uit het arrest volgt namelijk dat het aangaan van een wettelijke gemeenschap van goederen nooit kan leiden tot een schenking. Bij het aangaan (of wijzigen) van een huwelijksgemeenschap gaat namelijk geen vermogen over. Er is slechts gemeenschappelijk vermogen, of anders gezegd: niet 50% van het goed gaat over in het vermogen van de andere echtgenoot, maar het hele goed wordt gemeenschappelijk. Dat het ingebrachte vermogen gemeenschappelijk wordt, geldt mutatis mutandis ook voor een beperkte huwelijksgemeenschap. Overigens interpreteert de staatssecretaris het arrest van de Hoge Raad ook verkeerd in zijn beleidsbesluit uit 2010, waarin hij het standpunt inneemt dat het aangaan of wijzigen van een beperkte gemeenschap van goederen soms wel kan leiden tot een schenking. ”

Foutieve veronderstelling

Dan is het voorstel ook nog eens gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Kooiman legt uit: “Het wetsvoorstel gaat uit van de gedachte dat een echtgenoot voor een bepaald percentage een eigen aandeel heeft in de huwelijksgemeenschap. Dat is niet het geval. Op basis van het huwelijksvermogensrecht zijn beide echtgenoten gerechtigd tot het volledige gemeenschappelijke vermogen. Er is pas sprake van een aandeel in het gemeenschappelijke vermogen als de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden door echtscheiding of overlijden. Dat blijkt ook uit het Burgerlijk Wetboek waarin is opgenomen dat als echtgenoten met elkaar een afwijkende gerechtigdheid tot de ontbonden huwelijksgemeenschap afspreken, die afwijkende gerechtigdheid pas ontstaat na ontbinding van de gemeenschap. Omdat de wettekst wel de voorwaarde stelt dat de afwijkende gerechtigdheid direct ontstaat bij het aangaan van de huwelijksgemeenschap, kan strikt genomen in veel gevallen niet worden geheven. Als de staatssecretaris dit anders had gewild, dan had hij een fictiebepaling moeten opnemen.”

Gelijke behandeling van ongelijke gevallen

In een geheel andere positie verkeren de ongehuwd samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting. Het voorstel geldt namelijk ook voor deze groep, maar in tegenstelling tot echtgenoten kunnen samenwoners wel een eigen aandeel hebben in het gemeenschappelijke vermogen. Die gelijke behandeling van ongelijke gevallen vindt Kooiman niet terecht. “Gehuwden verkeren door het huwelijksvermogensrecht in een hele andere rechtspositie dan samenwoners. Voor deze laatste groep gelden maar zeer beperkte rechten en plichten jegens elkaar. Dat de staatssecretaris desondanks samenwoners gelijk behandelt kan voor hen zeer gunstig uitpakken. Zij kunnen straks gemakkelijker en eerder onbelast vermogen overhevelen, zolang er maar binnen de 50%-grens wordt gebleven. Daarmee werkt de staatssecretaris juist planning in de hand.”

Misbruik

Een ander doel van het voorstel is het tegengaan van misbruik. Als een huwelijk of een notarieel samenlevingscontract wordt aangegaan met als hoofddoel het ontgaan van schenk-of erfbelasting, dan wordt elke vermogensverschuiving tussen de echtgenoten aangemerkt als een belaste schenking, ook als de verkrijging minder is dan 50% van het gemeenschappelijke vermogen. “Het is niet duidelijk hoe vaak deze misbruiksituatie zich voordoet,” geeft Kooiman aan. “Bovendien is het voorstel zo gedetailleerd, dat degene die ‘kwaad’ wil nu precies de grenzen weet. Voor het tegengaan van misbruik is het juist beter om niet in detail de kaders aan te geven. Wie de grenzen niet weet, zoekt ook minder snel de grenzen op. Het leerstuk van fraus legis biedt dan ook meer mogelijkheden om misbruik te bestrijden dan een ingewikkelde regeling zoals nu wordt voorgesteld.”

Finaal verrekenbeding

Tot slot is het voorstel ook nog eens niet waterdicht. Echtgenoten kunnen namelijk in hun huwelijkse voorwaarden ook een finaal verrekenbeding opnemen om vermogen te verdelen. Kooiman: “Staatssecretaris Wiebes lijkt wel de intentie te hebben om een finaal verrekenbeding te scharen onder het voorstel. Dat lijkt te volgen uit voorbeeld 12 van de bijbehorende artikelsgewijze toelichting. Puur de wettekst bekijkend leidt een finaal verrekenbeding echter niet tot een schenking. Een dergelijk beding geeft namelijk geen ‘gerechtigdheid tot het vermogen’ van de andere echtgenoot (in het voorstel is vermogen omschreven als goederen en schulden, met uitzondering van bijvoorbeeld goederen verkregen onder een bepaalde uitsluitingsclausule of verknochte goederen), maar slechts tot een vordering op de andere echtgenoot. De voorwaardelijke aanspraak op een vorderingsrecht, die bij het aangaan van een finaal verrekenbeding ontstaat, valt niet onder het vermogensbegrip in de voorgestelde wettekst. Ook voor de erfbelasting valt te betwijfelen of de wettekst voldoende dekkend is bij een finaal verrekenbeding, aangezien ook hier enkel wordt gesproken van ‘vermogen’ en niet van een ‘vordering’.”

Bron: VN TaxLive 28 september 2017

CONTACT

Laat hier een bericht achter. We nemen zo spoedig mogelijk contact met u op!

Niet leesbaar? Verander tekst. captcha txt
Miljoenennota 2018sra-nieuwsbrief-oktober2017