1. Inleiding

In het wetsvoorstel Belastingplan 2016 is een herziening van box 3 opgenomen. De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt met ingang van 1 januari 2017 herzien zodat deze beter aansluit bij de rendementen die door belastingbetalers in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald.

Aanleiding voor de herziening is dat het veel belastingplichtigen tegen de borst stuit als belastingheffing plaatsvindt op grond van een fictief rendement, vooral als dit rendement feitelijk niet wordt behaald of kan worden behaald. In het bijzonder bekruipt dit beklemmende gevoel de belastingplichtigen met bank- en spaartegoeden, aangezien daarop al jaren een zeer lage rente wordt vergoed die niet in verhouding staat tot het forfaitaire rendement van 4% dat in box 3 in aanmerking wordt genomen.

Aanleiding tot herziening van box 3 kan ook zijn gelegen in feit dat de Belastingdienst meer dan 10.000 bezwaarschriften heeft ontvangen tegen de box 3-heffing die zijn gericht tegen aanslagen inkomstenbelasting 2013 [1]. De bezwaarschriften gaan alle over de vraag of de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (voortaan EVRM). In dit kader is van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 3 april 2015, nr. 13./04247, BNB 2015/174, waarin hij overweegt dat van het forfaitaire stelsel niet kan worden gezegd dat het elke redelijke grond ontbeert. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de wetgever op het terrein van het belastingrecht toekomt, is dit stelsel (vooralsnog) niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er zou slechts dan sprake zijn van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporige zware last. De Hoge Raad dient zich ten aanzien van spaarsaldi nog over deze belangrijke rechtsvraag te buigen, maar het kabinet heeft met dit wetsvoorstel alvast enige veranderingen in de box 3-heffing doorgevoerd.

Hierna besteden wij aandacht aan de aanstaande wijzigingen die voor de vermogensrendementsheffing van box 3 per 1 januari 2017 zullen worden doorgevoerd. Uiteraard is het jammer dat deze wijziging pas per 1 januari 2017 in werking treedt. Een verlaging van het forfaitaire rendement per 1 januari 2016 blijft daarmee uit en daarmee zal ook over 2016 de discussie over de strijdigheid met het EVRM voortduren. Ook indien de nieuwe systematiek tot gevolg heeft dat het forfaitaire rendement veel hoger ligt dan het werkelijke rendement, zal discussie blijven bestaan zolang de Hoge Raad geen definitief oordeel heeft geveld. Deze discussie laat zich vooral denken bij vermogende particulieren die al hun vermogen in spaartegoeden beleggen. Ook onder de nieuwe systematiek blijft voor hen gelden dat het fictieve rendement hoger ligt dan het werkelijke rendement.

2. Aanstaande wijzigingen in de vermogensrendementsheffing

De huidige systematiek waarbij wordt uitgegaan van een fictief vast rendement van 4% over het totale vermogen dat tegen 30% wordt belast, zal veranderen. Uitgangspunt van de nieuwe systematiek in de vermogensrendementsheffing is dat wordt uitgegaan van een gedifferentieerd forfaitair rendement. De differentiatie van het forfaitaire rendement is gebaseerd op een veronderstelde gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen in combinatie met een in het verleden in de markt gerealiseerd rendement op beide componenten. Het vlakke tarief van 30% waartegen het gedifferentieerde forfaitaire rendement wordt belast, blijft evenwel gehandhaafd. Het heffingsvrije vermogen daarentegen wordt met ingang van 1 januari 2017 verhoogd naar € 25.000 per persoon. Als het vermogen lager is dan het heffingsvrije vermogen is geen box 3-heffing verschuldigd.

In de nieuwe systematiek van de vermogensrendementsheffing wordt voor de bepaling van het forfaitaire rendement uitgegaan van een vermogensmix bestaande uit spaargeld en beleggingen. De idee is dat mensen die meer vermogen hebben, dat vermogen steeds risicovoller zullen beleggen. In plaats van slechts een spaarrekening, gaan zij dan ook meer in obligaties, aandelen of onroerende zaken beleggen. Vaak hoopt men daardoor een hoger rendement te behalen. Voor het rendement op spaargeld wordt in het voorstel uitgegaan van een vijfjaarsgemiddelde dat neerkomt op 1,63%. Ter zake van het rendement op beleggingen wordt in de voorgestelde systematiek uitgegaan van 5,5%. Deze meerjarige gemiddelden worden in het voorstel voor volgende jaren aangepast

Voor de berekening van de vermogensrendementsheffing wordt het vermogen van een belastingplichtige verdeeld over drie schijven, namelijk:

  1. € 0 tot € 100.000;
  2. € 100.000 tot € 1.000.000;
  3. meer dan € 1.000.000.

Per schijf geldt een veronderstelde verdeling van het vermogen over spaargeld en beleggingen waarbij voor beide componenten uitgegaan wordt van de genoemde rendementspercentagens. Bij de gemiddelde verdeling van het vermogen per schijf is een marginale verdeling het uitgangspunt. In de eerste schijf geldt een verdeling van 67% en 33% over respectievelijk spaargeld en beleggingen, in de tweede schijf geldt een verdeling van 21% en 79% over respectievelijk spaargeld en beleggingen en in de derde schijf wordt 100% van het vermogen verondersteld te zijn belegd in beleggingen.

Het voorgaande betekent concreet voor een belastingplichtige met een box 3-vermogen van bijvoorbeeld € 300.000 dat tot € 100.000 de vermogensmix volgens de eerste schijf geldt en voor € 200.000 de vermogensmix volgens de tweede schijf. Om het verschil tussen de huidige systematiek van de berekening van de vermogensrendementsheffing en de nieuwe systematiek inzichtelijk te maken, kunnen de volgende cijfermatige uitwerkingen als voorbeeld dienen. In voorbeeld 1 wordt gerekend met een box 3-vermogen van € 100.000 en in voorbeeld 2 met een box 3-vermogen van € 300.000.

Voorbeeld 1

Het box 3-vermogen van Y bedraagt € 100.000. Het heffingsvrije vermogen bedraagt € 25.000. Volgens de nieuwe systematiek kan de te betalen belasting als volgt worden berekend.

Spaardeel Beleggingsdeel
1e schijf 67% x (€100.000-€25.000) € 50.250 33% x (€100.000-25.000) €24.750
2e schijf
3e schijf
Grondslag sparen en beleggen € 50.250 €24.750

Het voordeel sparen en beleggen bedraagt dan 1.63% x € 50.250 + 5.5% x € 24.750 = € 2.180. De te betalen belasting bedraagt dan € 654.

Voorbeeld 2Het box 3-vermogen van X bedraagt € 300.000. Het heffingsvrije vermogen bedraagt € 25.000. Volgens de nieuwe systematiek kan de te betalen belasting als volgt worden berekend.

Spaardeel Beleggingsdeel
1e schijf 67% x €75.000 € 50.250 33% x €75.000 €24.750
2e schijf 21% x €200.000 € 42.000 79% x €200.000 €158.000
3e schijf €0 100% x 0 €0
Grondslag sparen en beleggen € 92.250 €182.750

Het voordeel sparen en beleggen bedraagt dan 1.63% x € 92.250 + 5.5% x € 182.750 = € 11.554. De te betalen belasting bedraagt dan € 3.466.

In het huidige systeem van de vermogensrendementsheffing wordt de te betalen belasting als volgt berekend:

Voorbeeld 1 Voorbeeld 2
Rendementsgrondslag € 100.000 € 300.000
Heffingvrije vermogen € 21.330 € 21.330
Grondslag sparen en beleggen € 78.670 € 278.670
Voordeel sparen en beleggen (4% verondersteld rendement) € 3.147 € 11.147
Te betalen belasting (vlak tarief van 30%) € 944 € 3.344

Uit de berekeningen blijkt duidelijk dat een verschil in belastingdruk ontstaat ten opzichte van het huidige systeem naarmate het vermogen van een belastingplichtige toeneemt. Vermogensbezitters die vanwege hun box 3-vermogen onder de nieuwe systematiek niet meer in de eerste schijf vallen, zullen als gevolg van de gedifferentieerde rendementen effectief meer box 3-heffing verschuldigd zijn omdat zij worden verondersteld meer te beleggen dan te sparen.

Vermogensbezitters met een box 3-vermogen van meer dan € 1.000.000 worden geacht een gemiddeld rendement van 5,5% te behalen dat tegen een vlak tarief van 30% wordt belast. De effectieve belastingdruk bedraagt dan 1,65%. Ten opzichte van de huidige vermogensrendementsheffing zullen zij dus meer box 3-heffing moeten afdragen. Belastingplichtigen met een vermogen tot € 100.000 worden volgens de nieuwe systematiek geacht een gemiddeld rendement van 67% x 1,65% + 33% x 5,5% = 2,9% te behalen. Effectief betalen zij dan 2,9% x 30% = 0.87% box 3-heffing. Ten opzichte van de huidige systematiek zullen zij per 1 januari 2017 minder box 3-heffing afdragen.

De nieuwe systematiek van de vermogensrendementsheffing heeft voor fiscale partners geen gevolgen. Fiscale partners mogen net als nu kiezen hoe zij de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, dus het gezamenlijke box 3-vermogen na aftrek van twee maal het heffingsvrije vermogen, onderling verdelen. Echter een belangrijk verschil ten opzichte van het huidige systeem is dat onder de nieuwe systematiek de verdeling van de grondslag sparen en beleggen invloed kan hebben op de belastingdruk in box 3. Dit is het geval wanneer een schijfgrens wordt overschreden. Voor de praktijk is daarbij van belang dat indien partners met de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen een schijfgrens overschrijden, een 50:50 toerekening altijd voordelig is voor de belastingdruk in box 3.

Voor buitenlandse belastingplichtigen heeft de nieuwe systematiek van de vermogensrendementsheffing ook geen gevolgen. Buitenlandse belastingplichtigen worden in Nederland in box 3 belast voor het forfaitair bepaalde inkomen uit in Nederland gelegen onroerende zaken en rechten die daarop betrekking hebben. Andere vermogenstitels, zoals aandelen en obligaties, worden bij buitenlandse belastingplichtigen niet tot het box 3-vermogen gerekend. Echter bij de bepaling van het forfaitaire rendement wordt wel uitgegaan van een gemiddelde vermogensmix die al die vermogenstitels bevat, inclusief vermogenstitels die geen deel uitmaken van de grondslag zoals aandelen en obligaties.

Het moge duidelijk zijn dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor de berekening van de vermogensrendementsheffing voornamelijk aan de wensen van belastingplichtigen met kleine box 3-vermogens tegemoet is gekomen. Zij zullen effectief minder box 3-heffing afdragen. Vermogensbezitters die met hun vermogen in de tweede en derde schijf vallen, zullen als gevolg van de nieuwe systematiek effectief meer box 3-heffing betalen.

[1] Besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400.

CONTACT

Laat hier een bericht achter. We nemen zo spoedig mogelijk contact met u op!

Niet leesbaar? Verander tekst. captcha txt